Het is tekenuur. De juffrouw deelt kleurplaten uit. Een van de kinderen begint een ei in te kleuren. Lichtblauw. Als hij klaar is, is hij trots op het resultaat. Het ei is mooi egaal blauw, alles binnen de lijntjes. De juffrouw komt langslopen. “Dat is toch geen kleur voor een ei! Eieren zijn niet blauw, ze zijn wit. Of bruin!” Ze zegt het zo hard dat de hele klas het kan horen. Iedereen begint te lachen. Het kind schaamt zich dood. Het zal nooit meer een tekening maken, tenzij het moet.
***
Het kind wil graag muziek leren maken. De ouders weten niets van zijn verlangen. Op school, tijdens de muziekles, probeert hij op aanwijzing van de leraar een stukje piano te leren. Hij haalt de volgorde van de noten steeds door elkaar. Bij de xylofoon hetzelfde. Bij de blokfluit ook. Maar hij heeft wel gevoel voor ritme. Eindelijk iets wat hem ligt. Hij wil drummer worden. Van een vriendje krijgt hij twee drumstokken om mee te oefenen. Het blijft bij oefenen, op stoelen en de rand van zijn bed. Er komt geen drumstel. Hij wordt geen drummer.
***
In de huiskamer van de oom en tante bij wie hij logeert zit bijna nooit iemand. Iedereen zit altijd in de grote keuken of is aan het werk. Als zijn neefjes met hun eigen vriendjes aan het spelen zijn en hij niet mee mag doen, verveelt hij zich. Op een dag vindt hij achter de bank in de huiskamer een typmachine. Een groot ijzeren ding. Zwaar, lastig te verplaatsen. Het kost moeite de toetsen ingedrukt te krijgen. Er zit een vel papier in de rol. Hij kruipt achter de bank, zoekt voorzichtig de juiste letters en drukt ze een voor een in. De volgorde is geen probleem. Op school moet hij elke dag schrijven. Zijn handschrift is vrijwel onleesbaar, maar dat zit hem bij het typen gelukkig niet in de weg. Langzaam maar zeker verschijnt er een verhaaltje op papier. Als het klaar is draait hij het uit de rol. Het is een wonder. Een verhaal dat er eerder nog niet was. Iets uit niets. Dat is de vonk die de vlam van het schrijverschap in hem doet ontbranden.
***
Het kind is volwassen geworden, maar van schrijven is niet veel terechtgekomen. Studie, reizen, luieren. Af en toe is er wat van zijn hand in een krant of tijdschrift verschenen, maar veel werk heeft hij er niet van gemaakt. Van ‘echt’ werk trouwens ook niet. Maar als er kinderen komen moet hij wel. Een lange reeks tijdelijke baantjes volgt. Intussen verdiept hij zich in mystiek en zenmeesters. Uiteindelijk komt hij te werken in een kwekerij. Zijn enige collega daar is iemand die weinig zegt en nauwelijks verder vooruit lijkt te kunnen denken dan de eerste twee minuten die voor hem liggen. Samen doen ze eenvoudig handwerk: vegen, opruimen, planten water geven, sjouwen met zware zakken, insecticide spuiten, gras maaien. Het werk bevredigt niet, maar er moet brood op de plank komen.
Terwijl de onvrede groeit, zijn baas hem uitfoetert en zijn werkmaat hem in gebrekkig Nederlands uitlegt wat hij moet doen omdat hij er zelf geen kaas van heeft gegeten, begint de situatie aan hem te knagen. Hij heeft het gevoel toch wel wat meer in zijn mars te hebben, en dat wil hij de wereld laten zien ook. Hij leest alles over zen wat hij te pakken kan krijgen, maar het zijn allemaal beschouwende boeken. Nergens vindt hij een roman over zen. Als hij ten slotte na anderhalf jaar van de ene op de andere dag wordt ontslagen, besluit hij zelf een zen roman te schrijven. Een jaar lang brengt hij elke dag de kinderen naar school en gaat dan in de universiteitsbibliotheek zitten om te schrijven. Als het boek af is, stuurt hij het manuscript naar de eerste de beste uitgeverij. Tot zijn immense tevredenheid is de uitgever enthousiast en wordt het boek datzelfde jaar nog uitgegeven. Zo verschijnt hij plotseling aan het schrijversfirmament, als weerlicht aan een heldere hemel.
***
De schrijver vindt een plek waarin hij tot op zekere hoogte gedijt. Hij gaat lesgeven in het vak waarvoor hij gestudeerd heeft. Hij doet alsof hij er verstand van heeft en komt daar een heel eind mee. Hij wint daarnaast ook nog de literaire prijs van de Hogeschool waar hij lesgeeft. Hij is zo verbouwereerd door het winnen van die prijs dat hij slechts stamelend een dankwoord kan uitspreken.
In de jaren daarna probeert hij een tweede boek te schrijven, niet wetend dat het tweede boek altijd het lastigst is om te schrijven. De kinderen groeien op, hij tracht iemand te zijn met een fatsoenlijk bestaan en toch zichzelf te blijven, maar hij kan zich moeilijk concentreren op al die dingen tegelijk. Na een paar jaar besluit hij te gaan werken in de gezondheidszorg. Opnieuw doet hij of hij er verstand van heeft. Het blijkt minder dankbaar werk dan gedacht, en het menselijk lijden waar hij mee geconfronteerd wordt kruipt langzaam maar zeker onder zijn huid.
Dan leest hij een boek over niet-twee. Eerst begrijpt hij er niets van. Ik weet niet wie ik ben, concludeert hij, maar als hij het boek een jaar later nog eens oppakt begrijpt hij plotseling alles wat er staat. Zijn hart gaat open, en uit dankbaarheid voor de wijsheid die hem in de schoot is gevallen schrijft hij de biografie van de meester van niet-twee. De liefde waarmee die geschreven is, is voelbaar als sprekende stilte. Het boek wordt uitgegeven en lovend ontvangen. Een lezer stuurt de schrijver een brief waarin ze vertelt dat het boek haar leven heeft veranderd. Hij wordt hoofdredacteur van een landelijk tijdschrift en krijgt in die hoedanigheid de mogelijkheid om almaar door te schrijven. Artikelen, interviews, essays, poëzie, nieuwe boeken, vertalingen, het houdt niet op. Hij compenseert er het leed mee waarmee hij dagelijks op zijn werk te maken krijgt, en de kleinzieligheden van sommige van zijn collega’s. De zwaarte van het bestaan. Dat wat is. Zo is hij schrijver gebleven.
***
De schrijver is ouder geworden. Met de ouderdom komen de gebreken. Zijn geheugen hapert. Af en toe staat het helemaal stil. Hij kan zich daar dan niets meer van herinneren. Dan heeft hij slechts herinneringen aan het nu en leidt hij deels een verdwenen leven. Eén keer raakt hij aan de dood, maar belandt hij toch weer in de wereld der levenden. Daarna is zijn geheugen nog slechter geworden. Hij oriënteert zich moeilijk in ruimte en tijd, wordt snel overmand door beelden, geluiden en emoties. Maar zijn vermogen tot schrijven is intact gebleven, waardoor hij kan blijven leven zonder tranen.
Sinds zijn herstel voelt hij zich wat verloren in de wereld, net als toen hij nog een kind was en pas was verhuisd en op de eerste schooldag wat verloren op het schoolplein stond en keek wat de andere kinderen aan het doen waren. Alleen de wereld van zen blijft vertrouwd voelen voor de schrijver. Zen weet zijn hart te raken, zet hem aan het denken, brengt hem in extase, verwondert hem, maakt hem aan het lachen, leert hem de kunst van het kijken. Hij begrijpt het zonder er iets van te snappen. Hij voelt zich thuis – nog steeds – bij de zenmeesters, de zenverhalen, de zenkunst, en bij hen die spreken en schrijven over niet-twee. Het liefst schrijft hij over zen, ook al weet hij niets van zen.
Voor de schrijver is de wereld een geheel geworden dat verbrokkeld is. Zen maakt de wereld weer heel. Zen herinnert hem eraan dat slechts die heelheid werkelijk is; dat de schoonheid van een nijlpaard moeilijk te herkennen, maar niettemin helder zichtbaar is als zijn rug op een maanverlichte nacht in een Afrikaans oerwoud glinsterend boven het water uitsteekt. De schrijver schrijft een boek over zenmeesters en dichters en een schilderes waarin hij een paar brokstukken aan elkaar lijmt. De breuklijnen blijven zichtbaar, maar de verhalen weerspiegelen elkaar als de juwelen in Indra’s net. Zo wil hij altijd blijven schrijven, en zo wil hij herinnerd worden: als iemand die alles over niets schrijft.
Deze ‘autobiografie in de derde persoon’ is afkomstig uit De vonk en de vlam – Zen door de eeuwen heen (2025).
We hebben je toestemming nodig om de vertalingen te laden
Om de inhoud van de website te vertalen gebruiken we een externe dienstverlener, die mogelijk gegevens over je activiteiten verzamelt. Lees het privacybeleid van de dienst en accepteer dit, om de vertalingen te bekijken.