Diam vel quam elementum

At varius vel pharetra vel turpis

SAGHRO

 

 

Niets op aarde lijkt ouder dan dit gebergte, dat langzaam, eeuw na eeuw, ligt te verbrokkelen onder een onbarmhartige zon. In alle eenzaamheid vallen de tafelbergen en grillige rotsformaties uiteen, tot ze uiteindelijk opgaan in het zand van de Sahara. God lijkt dit land al oneindig lang geleden aan zichzelf te hebben overgelaten. Spaarzame vlekjes groen op plaatsen waar water zich voor korte of langere tijd heeft verzameld, vormen de enige bron van leven. Bomen, struiken en metershoge rietstengels hebben zich in de aarde vastgezet. Ze strekken zich uit tussen hemel en aarde, en bieden schaduw aan vogels, insekten, reptielen en mensen.

De mens hoort hier eigenlijk niet thuis. We zijn hier niet meer dan passanten die even met Gods ogen mogen kijken hoe het land erbij ligt. Alleen de nomaden mogen wat langer blijven, mits ze de permanente schaduw van nauwelijks zichtbare holen in de grond weten te vinden. Hun kinderen hoeden het vee en toveren kleurrijke prullen tevoorschijn zodra ze passanten als wij gewaar worden. Gelaten kijken ze toe hoe we langs hen lopen zonder iets te kopen. Als er bivak gemaakt wordt, slaan ze ons van een afstand gade – stille getuigen van een andere, onbereikbare wereld. Een kloof scheidt ons die dieper is dan alle kloven die we doorkruist hebben. Ze zien hoe we onze tenten opzetten en onze muildieren verlossen van hun last. In hun troosteloze gelatenheid weerspiegelen de muildieren en de nomadenkinderen de uitgestrekheid van het landschap. Naast hen zijn wij niet meer dan passanten die de stenen onder hun voeten slechts even aanraken, en vergeten dat ze met elke stap de aarde in haar oudste gedaante mogen voelen.

En toch is alles om ons heen gloednieuw, nooit eerder gezien, nooit eerder geweest.Wat we zien is wat we zijn. Ons leven is het leven van al die stenen. Morgen bestaat niet, gisteren is nooit gebeurd. Alles wat er is, is Dit – de bergen bruin en geel en zwart, de hemel eeuwig blauw met witte wolkenvegen, de geitenkudden tegen de steile rotswand, de nomadenmeisjes in hun lange jurken en plastic schoentjes. Nauwelijks zichtbaar hebben piepkleine gele, roze en witte bloemetjes zich als speldenknoppen tussen de keienhopen door gewurmd. Ze drinken het blauw uit de hemel en lessen voor altijd onze dorst.

We hebben je toestemming nodig om de vertalingen te laden

Om de inhoud van de website te vertalen gebruiken we een externe dienstverlener, die mogelijk gegevens over je activiteiten verzamelt. Lees het privacybeleid van de dienst en accepteer dit, om de vertalingen te bekijken.