Ramama Maharshi en de Jnana Marga

Vanaf de tijd dat  we als mensen over de aarde trekken, zijn we bezig geweest om grip te krijgen op ons bestaan. Sinds mensenheugenis hebben we een onstilbare honger naar kennis en spenderen we een groot deel van onze energie aan het oplossen van de practische problemen die we dagelijks tegenkomen. Over het uiteindelijke resultaat zijn we zeer te spreken: we weten ons, althans in dit deel van de wereld, omringd door welvaart en luxe. We beschikken over een almaar uitdijende pyramide van kennis over de wereld om ons heen, die ons in staat stelt het hoofd te bieden aan alle mogelijke problemen en onaangenaamheden. Nooit eerder is ons leven zo comfortabel en risicoloos geweest.
Toch kunnen we vaststellen dat alle kwesties en vraagstukken hiermee niet zijn opgelost. Altijd blijven weer dezelfde vragen de kop opsteken - vragen die geen betrekking hebben op de materiele wereld om ons heen, maar op onszelf: ‘Wat is de zin van het leven?’, ‘Wat gebeurt er als ik sterf?’, ‘Hoe word ik gelukkig?’, en de moeilijkste vraag van allemaal: ‘Wie ben ik in diepste wezen?’
De beantwoording van deze levensvragen hebben we van oudsher overgelaten aan priesters en wijsgeren, en, in recenter tijden, aan psychiaters, therapeuten en welzijnswerkers. Hoe authentiek hun antwoorden ook waren, ze hebben ons nooit echt tevreden kunnen stellen. Wat onze honger naar diepere kennis en inzicht in onszelf moest stillen, bestond, en bestaat nog steeds, uit wijsheid uit de tweede hand - relatieve, tijdgebonden oplossingen die de kern van het bestaan nooit zullen raken. De wezenlijke vragen worden niet wezenlijk beantwoord, en zullen daarom telkens opnieuw gesteld worden. En intussen blijven we onze dagelijkse sleur, de eindeloze afwisseling van gelukkige en ongelukkige momenten, als het alpha en omega van het leven beschouwen, en zien we ons genoodzaakt ons leven domweg te leven tot het op is. Hoogstens vragen we ons op het eind af of het wellicht toch niet anders geleefd en beleefd had kunnen worden.
In het vooruitgangsdenken dat zo’n enorm stempel op dit tijdperk drukt, vertegenwoordigt onze condition humaine niet meer dan een probleem van voorbijgaande aard. Er wordt ons voorgehouden dat we in de nabije toekomst allemaal gelukkiger mensen zullen worden. We gaan onszelf verbeteren. We zullen anders gaan denken, en anders omgaan met onze emoties. We zullen leren om onze hersenen beter te manipuleren, en alles zal anders zijn. Het bewustzijn is voor alle gemak overzichtelijk gereduceerd tot een paar pond hersenweefsel waaruit nog slechts het optimale rendement gehaald hoeft te worden om het leven definitief te vervolmaken. Waar het bewustzijn zich dan precies bevindt in de hersenen, is voorlopig nog de vraag. Maar de deskundigen stellen ons gerust: het antwoord zal ongetwijfeld snel gevonden worden. De toekomst herbergt alle oplossingen, en vrijwel niemand vraagt zich af of die toekomst eigenlijk wel bestaat.
En toch, ondanks alles, voelen we, weten we zelfs dat de antwoorden in een andere richting gezocht moeten worden. Het is de richting die Ramana Maharshi ons als geen ander wijst: naar binnen, naar de diepste kern van het bestaan, naar het  ‘naakte gevoel’ van aanwezig zijn.
Gedurende zijn leven reageerde Ramana duizenden keren op vragen van volgelingen en belangstellenden . Zelden of nooit gaf hij een rechtstreeks antwoord. Zijn reactie op een vraag was in feite altijd dezelfde: wie is het die deze vraag stelt? Zijn antwoord was zelf een vraag, de kernvraag, en hij gebruikte die eindeloos als vingerwijzing, als een vinger die wijst naar de maan. Zijn boodschap was simpel: het antwoord op alle vragen moet je zoeken in jezelf, en daarvoor hoef je maar 1 ding te doen, namelijk onderzoeken waar je denken en het gevoel een individu te zijn, uiteindelijk uit voortkomen.
Lag hierin de grote betekenis die Ramana had voor de mensheid? Ja en nee. Ja, omdat hij zoekers een unieke, toegankelijke en werkbare manier aanreikte om alle levensvragen overbodig te maken. Duizend jaar na Shankara blies hij jnana marga , de weg van het inzicht, nieuw leven in. In de eeuwen daarvoor was die weg altijd als te moeilijk beschouwd, scherp als het snijvlak van een mes, intellectueel, onpractisch. Ramana liet zien dat het tegendeel waar is. Hij ontdeed de weg van haar intellectuele imago, bracht haar terug tot de essentie en verwoordde die in de meest eenvoudige en voor iedereen te begrijpen termen: stel jezelf de vraag: ‘Wie ben ik?’. Maar tegelijkertijd: nee, daarin lag niet alleen zijn grote betekenis. Zeker zo belangrijk was het dat hij niet alleen zei waar het antwoord gezocht moest worden. In alles wat hij deed en niet deed maakte hij ook daadwerkelijk zichtbaar waar het uiteindelijke antwoord te vinden was.
Van het inzicht waar de jnana marga naar verwijst, wordt van oudsher gezegd dat het niet rechtstreeks aan anderen over te brengen is. Ramana Maharshi bewees dat het wel degelijk mogelijk is, zij het niet met woorden. Zijn aanwezigheid in stilte was zo direct voelbaar, dat veel van zijn volgelingen momenten hadden waarin hun gebondenheid aan lichaam en persoon verdween en waarin ze zich bewust werden van een onbegrensde vreugde en vrijheid. Het was die vreugde en vrijheid waar Ramana naar verwees als hij sprak over het Zelf, het enige onveranderlijke aspect van het bestaan. Het Zelf, aldus Ramana, is de onzichtbare, subjectieve bestaansgrond van alle dingen. Het is datgene wat ruimte biedt aan alle verschijnselen die zich voordoen. Het is het ene Bewustzijn dat aan alles ten grondslag ligt en dat alles beleeft. De weg van het inzicht leidt uiteindelijk tot het besef dat het ik niet bestaat. Alleen het Zelf bestaat, en dat is wat je bent - Tat tvam asi: Gij bent Dat. Het besef van deze waarheid, het grote, onomkeerbare inzicht in de waarheid van die drie woorden, is wat Ramana Zelfrealisatie noemt. Nooit twijfelde hij aan die waarheid, omdat hij die waarheid geworden was.
Maar Ramana sprak niet alleen over Zelfrealisatie, hij liet ook zien wat het is. In zijn overweldigende stilte liet hij zien dat er voor de Enige die Ziet niemand is om tegen te spreken. En dus zweeg hij. Alleen als hij het gevoel had dat hij iemand met woorden op weg kon helpen, deed hij dat: ‘Er is geen God, noch een persoon in de vorm van een lichaam. Er is niets, alleen bestaan. Je hoeft alleen maar te zijn wat je al bent’. En in alles wat hij deed maakte hij aanschouwelijk wat hij daarmee bedoelde. De manier waarop hij in het leven stond, overtuigde de mensen rondom hem dat Zelfrealisatie voor iedereen bereikbaar is. Hij bracht in hen de herinnering naar boven aan het Licht dat alles zichtbaar maakt en dat ‘voelbaar’ is als het Zelf. Aan dat Licht ontspringt alle kennis van de wereld - relatieve, veranderlijke kennis, nodig om het lichaam in stand te houden. Kennis, vaardigheden, het lichaam zelf: alles verdwijnt weer, maar het Licht blijft onveranderlijk schijnen, zonder begin of eind.
Tijdens de 54 jaar die Ramana na zijn Zelfrealisatie tussen de mensen doorbracht, kon iedereen die in zijn ogen keek het Licht daadwerkelijk zien. Voor sommigen was die ervaring zo overdonderend, dat ze in de helderheid van dat Licht verdwenen. Later konden ze niet vertellen waar ze waren geweest, alleen dat ze een ongekende vrijheid hadden gevoeld, los van lichaam en wereld. Een moment van oogcontact kon voldoende zijn om de kracht van het innerlijk Licht te ervaren. Nooit verrichtte Ramana bewust wonderen om die kracht voelbaar te maken. Als ze toch plaatsvonden, ontkende hij er verantwoordelijk voor te zijn. Hij concentreerde zich slechts op het wonder van de innerlijke transformatie. Met een woord, een blik, een gebaar of door middel van zijn stilte bracht hij het denken van de mensen om hem heen tot rust en stelde hij hen in staat zich bewust te worden van hun ware identiteit als het Zelf.
Ramana’s variant van de weg van het inzicht was eenvoudig, voor iedereen toegankelijk en aangepast aan de situatie van de twintigste eeuw. Hij raadde zoekers nooit aan om zich terug te trekken in een klooster of gebergte. Integendeel, hij adviseerde hen om hun gewone leven te blijven leiden, en zich temidden van hun dagelijkse bezigheden af te vragen: ‘Wie ben ik?’ Hij vond het belangrijk dat men zich onderwierp aan de omstandigheden van de maatschappij en het tijdperk waarin men leefde. Ook hierin gaf hij zelf het voorbeeld. Hij liet zijn ashram leiden door anderen en onderwierp zich aan elke regel die het management opstelde. De enige keren dat hij kwaad werd, waren de momenten waarop volgelingen hem probeerden voor te trekken en hem daarmee lieten merken niet begrepen te hebben waar het hem om ging. Hij probeerde een zo normaal mogelijk leven te leiden, ondanks het feit dat hij sinds zijn aankomst in Tiruvannamalai nooit verder dan twee kilometer van zijn geliefde berg Arunachala verwijderd bleef. Hij las boeken, nam de krant door, at wat alle anderen aten, maakte wandelingetjes over de berg en kon lachen om de malligheid van de menselijke situatie. Hij leefde natuurlijk, zonder poespas, maar tegelijk bewust van het voorbeeld dat hij voor anderen was. In zijn bewustzijn van het Zelf was hij volkomen zichzelf, wetende dat er niets anders mogelijk is.
Met de leer die hij verkondigde, had Ramana niet de intentie om dezelfde impact te bewerkstelligen als Boeddha, Jezus of Shankara hebben gehad. Hij verkondigde geen nieuwe godsdienst, en was ook niet uit op herstel van een bestaande religie. Wat hij voorstond was het openen van een nieuwe spirituele weg, aangepast aan de omstandigheden van een snel veranderende wereld - een weg die voor iedereen overal op aarde te bewandelen zou zijn. Zijn uitstraling was zo bijzonder, dat zijn aanwezigheid nog steeds voelbaar is in zijn oude ashram. Maar niet alleen dat: vele spirituele leraren na hem als Papaji, Ramesh Balsekar, Douglas Harding, Wolter Keers en Alexander Smit gaven en geven nog steeds aan dat zij beslissend door Ramana zijn beinvloed. En ook het feit dat de Advaita Vedanta zich momenteel tot een van de belangrijkste spirituele stromingen in de wereld aan het ontwikkelen is, valt onmiskenbaar terug te voeren op de verschijning van het fenomeen Ramana in de eerste helft van de vorige eeuw.
Ramana’s leer was van zoveel invloed, omdat ze zo helder en toegankelijk is. Wat hij zei is voor iedere zoeker begrijpelijk en toepasbaar, in deze tijd evenzeer als in de tijd dat hij leefde. Maar zijn werkelijke leer was de manier waarop hij leefde. Daarom is dit boek geen biografie van een individu. Zijn leven sprak voor zich, als volmaakte uitdrukking van het Zelf, en is alleen als zodanig op te vatten.